Late gevolgen van hersenbestraling

Onderzoekssamenvatting
Gepubliceerd op 15 februari 2019
Bestraling is de voornaamste behandeling bij kwaadaardige hersentumoren. Maar hierbij treedt vaak schade aan gezond hersenweefsel op waardoor later nadelige effecten kunnen optreden. Kan dit risico verlaagd worden?
Doel van dit onderzoek
Met dit onderzoek wil de onderzoeker de hersengebieden identificeren die bij bestraling gespaard moeten blijven (indien dat mogelijk is) om zo het risico op late en nadelige effecten van bestraling van een hersentumor te voorkomen.
Waarom is dit onderzoek nodig?
Dit onderzoek is nodig omdat bestraling het belangrijkste onderdeel vormt in de behandeling van kwaadaardige hersentumoren bij kinderen. Maar bestraling beschadigt ook gezond hersenweefsel en dat geeft op de lange termijn allerlei problemen zoals geheugen-, aandacht- en intelligentieproblemen.
Momenteel is het mechanisme achter die problemen niet volledig bekend, immers niet alle bestraalde kinderen krijgen die problemen. Deze onduidelijkheid maakt het moeilijk om zinvolle preventieve maatregelen te treffen. Wel is het zo dat sinds enige tijd protontherapie (een soort bestraling) bestaat. Hiermee kan veel preciezer bestraald worden waardoor gezond hersenweefsel beter gespaard kan blijven.
Onderzoek lijkt aan te tonen dat het sparen van bepaalde hersengebieden belangrijk is om de late nadelige gevolgen van hersenbestraling te voorkomen. Maar meer onderzoek is nodig, Want geldt dit ook voor kinderen? En om welke hersengebieden gaat het dan?
Wat levert dit onderzoek op?
Uit dit onderzoek zal moeten blijken welke hersengebieden een belangrijke rol spelen in het ontstaan van late nadelige effecten van bestraling bij kinderen met kwaadaardige hersentumoren. Met deze kennis kan een bestralingsplan worden gemaakt om het risico op deze nadelige gevolgen te beperken. Dit levert gezondheidswinst op. Bovendien kan deze kennis de protontherapie verbeteren.
Hoe wordt dit onderzoek uitgevoerd?
Om dit onderzoek uit te voeren zal de onderzoeker in het laboratorium met behulp van speciale proefdiermodellen onderzoeken wat het verschil in effect is van bestraling van het gehele brein in vergelijking met bestraling van specifieke delen van het brein. Hiervoor wordt protonbestraling gebruikt. Via gedragstesten, maar ook met een PET-scan en MRI, zal het verschil in effect bepaald worden.